Het einde van de
evolutie
Bij het woord
“evolutie” denkt men gewoonlijk aan een omhoog gaande ontwikkeling van het
leven op aarde: eerst ontstonden de eencelligen,
hieruit ontwikkelden zich de vissen, de planten en de dinosaurussen, daarna
verschenen de zoogdieren, de apen en mensachtigen en
tenslotte verschenen de huidige mensen. Science-fictionauteurs
borduren hier vaak op voort en beschrijven een toekomst waarin de mens een
steeds grotere schedel krijgt met een steeds grotere inhoud. Dit toekomstperspectief
zal echter fiction blijven, want de evolutie in
opwaartse richting is tot stilstand gekomen. Voor de mens ligt slechts
degeneratie in het verschiet, tenzij hij op korte termijn een oplossing weet te
vinden voor een aantal grote morele problemen.
Een eerste probleem is dat van de mogelijke daling van de
aanleg tot intelligentie van de individuele mensen doordat in onze cultuur de
natuurlijke selectie buiten werking gesteld is en waarschijnlijk zelfs vervangen
is door een negatieve selectie. Uit een onderzoek van D.R.Vining
van 1982 onder Amerikaanse blanke vrouwen is gebleken dat vrouwen met een hoger
IQ gemiddeld minder kinderen krijgen dan vrouwen met een lager IQ; de negatieve
correlatie tussen IQ en kindertal bleek zelfs bijzonder sterk, namelijk min 0.86.
Nu kan men hieruit niet zonder meer de conclusie trekken dat bij de blanke
Amerikanen de aanleg tot intelligentie dalende is, want het IQ meet de
gerealiseerde intelligentie en niet de aanleg tot intelligentie. Bovendien heeft
men lang getwijfeld of de aanleg tot intelligentie erfelijk. Maar de laatste
tientallen jaren komen er steeds meer onderzoeken die uitwijzen dat
intelligentie inderdaad erfelijk is, zo vond D. Posthuma in haar studie “Genetic variation and cognitive ability” (2002) dat het
IQ voor wel tachtig tot negentig procent wordt bepaald door erfelijke factoren.
Het is trouwens ook moeilijk voor te stellen hoe de evolutie van weinig
intelligente mensachtigen naar de meer intelligente
huidige mensen plaats had kunnen vinden als intelligentie geen erfelijke
eigenschap was.
Ondanks de kracht van deze
argumenten zijn er echter velen die de erfelijkheid van de aanleg tot
intelligentie blijven ontkennen. Hun argumentatie is niet zozeer
wetenschappelijk als wel moreel van karakter: zij verwerpen het wat zij noemen
“biologisch determinisme”, omdat zij de mensen de hoop hun eigen lot in handen
te kunnen nemen niet willen ontnemen. Dat is een uiteraard een alleszins
respectabel argument, maar het neemt de bedreiging van de westerse cultuur door
dalende aanleg tot intelligentie niet weg. Er is alle reden hier, evenals bij
de dreigende klimaatverandering, het voorzorgsprincipe te hanteren. Dat
principe zegt: bij dreiging van een groot gevaar is het verstandig maatregelen te
nemen, ook al kun je nog niet voor 100% zeker bewijzen dat dit gevaar reëel is.
Maar welke maatregelen zou men hier kunnen nemen?
Een ander probleem wordt gevormd door het mogelijke
verschil in begaafdheid en cultuurvormend vermogen tussen de verschillende
volken. Wanneer men de geschiedenis van de mensheid overziet constateert men
dat sommige volken zich snel hebben vermeerderd en een hoge cultuur hebben
voortgebracht, terwijl andere ten onder zijn gegaan. Materialistisch georiënteerde
denkers hebben getracht dit te verklaren met factoren als de geografische
ligging, de temperatuur en de vruchtbaarheid van de grond. Anderen wijzen
daarnaast ook op geestelijke factoren, zoals religie en moraal. Maar er zijn
aanwijzingen dat ook begaafdheid een rol speelt. In 1994 publiceerden R.J.Herrnstein en Ch.Murray hun
geruchtmakende studie “The Bell Curve”, waarin zij concludeerden dat het IQ van
de zwarte Amerikanen 15 punten lager ligt dan dat van de blanke. Deze studie
veroorzaakte een storm van protest en er werd gewezen op de betrekkelijke
waarde van het begrip IQ. Uiteraard werd ook de vergelijking met het racisme
van de nazi’s weer getrokken. Algemeen kan men zeggen dat er in de jaren
zeventig en tachtig van de vorige eeuw een grote ideologische weerzin bestond
tegen de gedachte dat er verschil in begaafdheid bestaat tussen zowel
individuen als etnische groepen. Wat betreft het verschil in begaafdheid tussen
de individuen heeft men langzamerhand gedwongen door de feiten van mening
moeten veranderen, in Nederland bijvoorbeeld vindt men dit terug in het onlangs
verschenen rapport van de commissie Dijsselbloem over het onderwijs. Maar de
gedachte dat er verschil in begaafdheid zou kunnen bestaan tussen etnische
groepen stuit nog steeds op grote weerstand. Het is ook een allesbehalve prettige
gedachte, want als hij juist zou blijken te zijn zou dat zeer ontmoedigend
werken op de als minder begaafd geclassificeerde volken. Toch ligt hier een
reëel probleem: stel eens dat de aanleg tot intelligentie van de zwarte
Amerikanen wčrkelijk een stuk lager ligt dan die van
de blanke Amerikanen, dat zal de gemiddelde aanleg bij rasvermenging
aanzienlijk dalen en is de Amerikaanse cultuur ten dode opgeschreven.
Een derde groot probleem is dat van de huidige snelle
vermenging van volken en culturen. Wellicht is het een reactie op de koude
oorlog, maar tegenwoordig kunnen velen zich niet voorstellen dat volken met
verschillend ras en verschillende cultuur in vrede met elkaar zouden kunnen
leven en daarom moeten ze worden vermengd. Men spreekt liefkozend van “melting pot” en van “veelkleurig Nederland”. Hierbij
schijnt niemand zich te realiseren dat de veelkleurigheid van nú binnen enkele
generaties zal leiden tot het verdwijnen van alle etnische verschillen en het
ontstaan van een saaie huidskleur die ergens lig tussen blank, zwart, bruin en
geel. Wat erger is: deze gelijkheid schakelt de evolutie uit want, zoals Darwin
heeft aangetoond, kunnen de evolutie en de “survival of the fittest” alleen
maar plaats vinden op basis van variëteit. Wanneer er geen verschillen tussen
de volken en culturen meer bestaan, zijn er ook geen meest succesvollen
meer die in de strijd om het bestaan kunnen overwinnen.
Nog weer een ander probleem is onze cultus van de zwakken en de
onderdrukten. Onze ethiek zou in de eerste plaats gericht moeten zijn op het
normale, gezonde leven: op arbeid, op productie, op het doen van uitvindingen,
op het maken van muziek en het bespelen van een moeilijk instrument. Maar in
plaats hiervan richt onze ethiek zich in de eerste plaats op de slachtoffers.
Het gaat hierbij niet om de vraag of we de zwakken en onderdrukten moeten
helpen, want dat moeten we natuurlijk wčl, maar het
gaat om het probleem dat we ze in het centrum van onze ethiek hebben geplaatst
en niet aan de rand, waar ze thuishoren. We zien ze niet meer als mensen die
buiten de boot zijn gevallen, maar als mensen die de zin en het doel van de
boot bepalen. Hiermee lopen we het gevaar de “survival of the fittest” te
vervangen door de “survival of the not-fittest” en
dit betekent een evolutie in neerwaartse richting.
Evolutionair gezien is in Europa de overlevingsmoraal verdwenen.
In het verleden leefden de volken vaak onder moeilijke materiële omstandigheden
en was de moraal vrijwel geheel gericht op overleven. De mannen besteedden hun
tijd en energie aan zaken als veiligheid en voedsel en de vrouwen aan het
krijgen en grootbrengen van kinderen. Maar in Europa is het krijgen van
kinderen bijzaak geworden, nieuwe mensen kunnen wel worden geďmporteerd uit
Afrika of China. Wij leggen de nadruk op emancipatie, vrijheid, gelijkheid,
zelfontplooiing en sociale rechtvaardigheid, maar gezien vanuit de evolutie zijn
deze waarden slechts secundair, de evolutie is primair geďnteresseerd in
overleving. En hierbij gaat het niet om de overleving van bleke en theoretische
concepten zoals de NAVO, de EU, de rechtsstaat,
de P.v.d.A of het CDA, maar om de biologische
overleving van volken.
Wat dat betreft gaan wij hoogst inconsequent om met
de evolutietheorie. Wij kijken gefascineerd naar programma’s van zenders als “Discovery” en “Geographic
Channel” waarin de wreedheid van de natuur uitvoerig wordt getoond. Wij spelen
bijna gretig met de gedachte dat de
ondergang van de zwakken bijdraagt aan versterking van de soort. Maar
tegelijkertijd vermijden wij het zorgvuldig om hiervandaan lijnen door te
trekken naar de mens. Door onze ethiek hebben wij de opgaande evolutie op veel
punten buiten werking gesteld en op sommige punten zelfs van richting
omgekeerd. Dit is een groot probleem, misschien groter dan het klimaatprobleem,
maar wie hier op wijst kan rekenen op massaal gesteunde verdachtmakingen.