De toekomst van Europa in tabellen en grafieken    

 

Sedert het uitkomen in 1972 van het rapport “The Limits to Growth” van de Club van Rome is men zich steeds meer bewust geworden van de eindigheid van de wereldreserves aan delfstoffen. Bovendien is men zich vanaf omstreeks 1990  steeds meer zorgen gaan maken over de klimaatverandering.  Dit heeft geleid tot een groot aantal studies waarin wordt getracht de toekomstige ontwikkelingen op materieel gebied te voorspellen. Deze vormen tot op zekere hoogte de randvoorwaarden waarbinnen de geestelijke en culturele ontwikkelingen zich zullen afspelen.

 

Inhoud

1. De materiële randvoorwaarden

1.1 De mondiale demografische ontwikkeling tot 2300

1.2 De economische ontwikkeling en de toereikendheid van de grondstoffen

1.3 De toereikendheid van de energiebronnen

1.4 De CO2-uitstoot en de klimaatverandering

1.5 Samenvatting en conclusies

2. De geestelijke en culturele ontwikkeling

2.1 De etnische samenstelling van de bevolking in Nederland

2.2 De ontkerkelijking en de groei van de Islam in Nederland

2.3 De verandering van de gezinsmoraal en de seksuele moraal 

2.4 Samenvatting en conclusies 

3. De statistische en de leidinggevende wereldvisie

Bronnen

1.   De materiële randvoorwaarden

 

1.1 De mondiale demografische ontwikkeling tot het jaar 2300

Een eerste vraag is natuurlijk hoe het zal gaan met de groei van de wereldbevolking. In 2004 hebben de V.N. een rapport opgesteld met daarin drie scenario’s voor de periode 1950-2300. Het hoge scenario voorspelt dat in 2300 de wereldbevolking zal zijn gegroeid tot 36.4 miljard mensen, het lage komt uit op 2,3 miljard en het middelste op 9.0 miljard.

 

9.0 miljard

2.3 miljard

36.4 miljard

Drie scenario’s voor de ontwikkeling van de wereldbevolking tot 2300

Bron: VN:World Population Prospects (2004)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Het rapport geeft ook schattingen voor de groei van de bevolking uitgesplitst per continent. Gaat men uit van het middelste scenario, waarin de wereldbevolking vanaf 2050 ongeveer stabiel zal blijven op 9 miljard, dan is de groei tot 2050 als volgt:

 

1950

2000

2050

toename

Latijns Amerika

0.167

0.523

0.783

368%

Noord-Amerika

0.172

0.315

0.438

155%

Afrika

0.224

0.812

1.937

764%

Europa

0.547

0.728

0.653

  19%

Azië

1.396

3.676

5.217

274%

                Totaal

2.519

6.086

9.076

260%

 

 

Groei van de wereldbevolking in miljarden, uitgesplitst naar de continenten. Bron: WPP (2004)

 

 


                                                 

                  

 

 

 

 

 

 

 

Volgens deze prognose zal de procentuele bevolkingstoename in de periode van 1950 tot 2050 in Europa dus het laagst zijn (19%) en zal het Europese aandeel in de totale wereldbevolking dalen van 22 tot 7%. De belangrijkste oorzaak hiervan is de afname van de vruchtbaarheid. Zo daalde in Nederland het gemiddeld aantal kinderen per vrouw van 4.4 in 1900 via 3.1 in 1960 naar 1.5 in 1990,  maar dezelfde tendens is te zien in heel Europa.  De vruchtbaarheid is het hoogst in Afrika, hier zal de bevolking toenemen met 764%. Volgens de meest recente prognose van het WPP (2006) zal de bevolkingstoename hier echter nòg groter zijn. De oorzaak is dat in de nabije toekomst de verstrekking van aidsremmers zal worden verbeterd, waardoor de levensduur zal toenemen.

 

1.2 De economische ontwikkeling en de toereikendheid van de grondstoffen

De bevolkingstoename, verbeterde productiemethoden en over het algemeen grotere deelname aan het arbeidsproces zullen een stijging van de mondiale productie veroorzaken. Hierbij zullen vooral Brazilië, India, Rusland en China zich ontwikkelen tot nieuwe economische grootmachten. In de volgende grafiek wordt de gezamenlijke groei van het BNP (bruto nationaal product) van deze zogenaamde “BRIC-landen” vergeleken met de gezamenlijke groei van het BNP van de G-6 (Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Duitsland, Frankrijk, Italië en Japan):

 

 

 

 

BNP van de BRIC-landen vergeleken met dat van de G6

Bron: Goldman Sachs: Global Economics Paper no. 99 (2003)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


We zien in deze grafiek  dat het BNP van de G6 in de periode van 2000 tot 2050 met meer dan 150% zal groeien. Het BNP van de BRIC-landen zal echter veel sneller groeien en al vóór 2040 het BNP van de G6 passeren. 

Door de groei van de industrie worden er op de wereld steeds meer grondstoffen gebruikt. Het is echter moeilijk te voorspellen tot wanneer de aanwezige reserves toereikend zullen zijn. Dat komt niet alleen doordat het onzeker is welke voorraden er in de toekomst nog gevonden zullen worden, maar ook doordat de winbaar geachte hoeveelheid van een erts afhankelijk is van de prijs die men er voor wil betalen. Onderstaande grafiek geeft twee voorspellingen, uit 1970 en uit 1992:

 

 

Twee voorspellingen van de toereikendheid van de grondstoffen. Bron: Hoesnel.nl

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


In deze grafiek is te zien hoezeer de voorspellingen uit 1990 verschoven zijn ten opzichte van die uit 1970. Toch zal op den duur een grondstoffentekort ontstaan en de enige oplossing daarvoor is recycling. Op het ogenblik worden aluminium en papier al grotendeel gerecycled. 

             

1.3 Voorspellingen van de toereikendheid  van de energiebronnen

Ook voor de fossiele brandstoffen (kolen, olie, gas) en het uranium geldt dat het onzeker is welke voorraden nog gevonden zullen worden en dat de winbaar geachte hoeveelheid afhankelijk is van de prijs die men er voor wil betalen. De volgende tabel geeft de bewezen reserves voor de verschillende energiebronnen:

 

 

Wereldvoorraad

Energie-equivalent

    v/p

Kolen

909  x 109  ton 

26.6 x 1021 joule

    164 jaar

Olie

162  x 109  ton

  6.7 x 1021 joule

      41 jaar

Gas

180  x 1012  m3 

  7.0 x 1021 joule

      67 jaar

Uranium

 4.4  x 106 ton

Thermische reactoren: 1.33 x 1021 joule

Met herhaalde opwerking (verdubbeling?)

Met kweekreactoren (een factor 60-100 groter)

      66 jaar

    132 jaar?

  5280 jaar

thorium

circa 3x uranium

 

16000 jaar

 

 

Bronnen: BP Statistical Review of World Energy June 2005. NEA/IAEA Report (2004):  Uranium 2003: Resources, Production and Demand. Elsevier: Uranium and Thorium Resource Assessment

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


In de derde kolom is de energie-inhoud berekend in joule en in de vierde kolom de tijd die het nog zal duren voor de wereldvoorraad is uitgeput door de bewezen voorraad (v) te delen door het gebruik in 2004 (p). Hierbij is dus geen rekening gehouden met de voorraden die waarschijnlijk nog ontdekt zullen worden. Deze speculatieve voorraden zijn voor de fossiele brandstoffen een factor 2-3 groter dan de bewezen voorraden  en voor het uranium nog meer. Hierdoor zal de toereikendheid waarschijnlijk veel groter zijn dan de in de vierde kolom is aangegeven. Opgemerkt zij dat in deze tabel de enorme hoeveelheid uranium die zich in het zeewater bevindt (en, zéker bij het gebruik van kweekreactoren, economisch rendabel gewonnen kan worden) niet is vermeld.

 

Transitie naar duurzame energiebronnen

Aangezien de fossiele energiebronnen opraken is het noodzakelijk zo spoedig mogelijk over te gaan op duurzame energiebronnen.  Hiervoor worden onderling zeer verschillende scenario’s geschetst:

 

 

zon

overige duurzaam

 

kernenergie

gas

olie

steenkool

Scenario voor de inzet van energiebronnen tot 2100. In dit Duitse scenario wordt de kernenergie uitgefaseerd en is een zeer optimistisch beeld geschetst van de zonneenergie. Bron: Keuzes voor duurzaamheid (CDA-rapport, 2005)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


1.4 Voorspellingen aangaande de CO2-uitstoot en de klimaatverandering 

De fossiele brandstoffen zijn niet alleen eindig, maar hebben bovendien het nadeel dat zij bij verbranding CO2 uitstoten.  Naar momenteel door de meerderheid van de klimaatdeskundigen wordt aangenomen leidt de CO2-uitstoot tot versterking van het broeikaseffect en vervolgens tot mondiale temperatuursverhoging. Het is dus van belang maatregelen te nemen om de CO2-uitstoot zoveel mogelijk te beperken. In de onderstaande grafiek is voor drie scenario’s de groei van het CO2-gehalte in de lucht berekend.

 

830 ppmv

700 ppmv

 

540 ppmv

 

Drie scenario’s voor de groei van het CO2-gehalte in de lucht. Bron: IPCC-rapport 2007

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Het CO2-gehalte was in 1850 circa 280 ppmv (parts per million by volume), hetgeen betekent dat het aandeel in het volume 0.028%  is. In 2000 was dit gehalte gestegen tot 370 ppmv en het zal in het meest optimistische scenario in 2100 gestegen zijn tot 540 ppmv en in het meest pessimistische scenario tot 830 ppmv. 

In het rapport  is ook met behulp van een simulatiemodel voor ieder van de drie genoemde scenario’s berekend welke temperatuursverhoging tot 2100 kan worden verwacht. Dit is (in vereenvoudigde vorm) weergegeven in de volgende grafiek:

 

 

4.1  °C

3.7  °C

2.5  °C

Temperatuursstijging voor ieder van de drie bovengenoemde scenario’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


We zien in deze grafiek dat het meest optimistische scenario (waarbij het CO2-gehalte in de dampkring beperkt blijft tot 540 ppmv) leidt tot een temperatuursverhoging in 2100 van 2.5 graden Celsius (vergeleken met de meetreeks 1961-1990).

 

1.5  Samenvatting en conclusies

De wereldbevolking zal waarschijnlijk toegroeien naar zo’n 9 miljard. Tegelijkertijd zullen er grote verschuivingen optreden in de concentraties van de bevolking op aarde. Zo zal in het jaar 2050 de bevolking van Afrika meer dan verachtvoudigd zijn. De bevolking van Europa zal dan nog slechts 6.7% van de wereldbevolking zijn en bovendien voor een groot deel bestaan uit niet-westerse immigranten.  Ook in economisch opzicht zal Europa snel zinken op de ranglijst: het aandeel van de 25 lidstaten van de EU in het totale BNP van de wereld zal zakken van 34% in 2005 naar 15% in 2050 (Bron: Keystone India).

Aangezien de grondstoffen en de fossiele brandstoffen eindig zijn zal er ondanks toenemende recycling en steeds verdergaande ontwikkeling van duurzame energiebronnen schaarste ontstaan aan grondstoffen en energie. Dit zal met zekerheid leiden tot internationale spanningen en misschien tot oorlogen. 

Ook wanneer de wereld er door grote inspanning in zal slagen het CO2-gehalte van de dampkring onder de 540 ppmv te houden zal tot 2100 de gemiddelde temperatuur mondiaal stijgen met minimaal 2.5 graden. In sommige gebieden, waaronder Nederland, zal deze stijging echter veel sneller gaan dan het gemiddelde (Bron:  KNMI, 2008). De hierdoor noodzakelijke extra koeling zal veel energie kosten. Verder zal de zeespiegel minstens enkele tientallen centimeters stijgen  en het weer grilliger worden. De economisch sterke landen zullen de kosten hiervan wel kunnen opvangen, de armere landen zullen dit veel moeilijker kunnen. Er zullen klimaatvluchtelingen komen en klimaatmigratie. Wanneer men er echter niet in zal slagen het CO2-gehalte beneden de 540 ppmv te houden ziet het er voor de mensheid niet rooskleurig uit.

 

 

2. De geestelijke en culturele ontwikkeling

 

2.1 Voorspellingen aangaande de etnische samenstelling van de bevolking

De tot hier besproken ontwikkelingen hebben betrekking op de uiterlijke omstandigheden waaronder de mensen leven. Een gegeven waaruit meer valt af te leiden over hun innerlijke gesteldheid is de samenstelling van de bevolking naar etnische afkomst. We zullen ons hierbij allereerst richten op Nederland omdat gemiddelden over heel Europa weinig specifiek zijn. De ontwikkeling van deze samenstelling tussen 1975 en  2005 is te zien in de volgende grafiek: 

 

Aantal niet-westerse allochtonen naar herkomst tussen 1975 en 2005.

Dit is een stapelgrafiek: de bovenste lijn geeft het totaal aan.

Bron: CBS

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


 

Niet-westers allochtonen

Westerse plus niet-westerse allochtonen

Totale bevolking

Prognose van de totale Nederlandse bevolking van 2007 tot 2050 en van het aandeel allochtonen daarin. Bron: CBS

Volgens het CBS ( www.hoesnel.nl ) zal de immigratie toenemen en tussen 2010 en 2020 jaarlijks meer dan 120 000 personen bedragen. Maar ongeacht een eventuele daling van de immigratie blijft het aantal niet-westerse allochtonen, mede door het hoge aantal geboorten in deze groep, sterk stijgen.   

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Volgens deze prognose zal, terwijl de totale bevolking op circa 16.5 miljoen stabiliseert, het aantal allochtonen daarin stijgen tot 4.8 miljoen in 2050. Deze zullen zich vooral vestigen in de grote steden. In 2015 zal in het percentage niet-westerse allochtonen in Rotterdam,  Amsterdam en Den Haag de 50%-grens hebben gepasseerd (bron: www.grotevier.nl).

 

2.2 Ontkerkelijking en groei van de islam

Er vindt in Nederland vanaf de tweede wereldoorlog een steeds verdergaande ontkerkelijking plaats. In de volgende grafiek is het verloop aangegeven van het ledental van de Rooms-katholieke kerk en van de drie kerken (de Hervormde, de synodaal gereformeerde en de Evangelisch-Lutherse) die in 2005  zijn opgegaan in de Protestantse Kerk Nederland:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

R.-k. kerk

PKN

islam

Aandelen van drie grote gezindten in de Nederlandse bevolking tussen 1947 en 2020, namelijk  (1) de leden van de R.-k.kerk, (2) de  leden van de PKN of de daarin opgegane kerken en (3) het aantal moslims. De periode 2005-2020 is een prognose. Bron: Godsdienstige veranderingen in Nederland  (SCP, 2006)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Volgens de in deze grafiek gegeven prognose zal in 2020 nog 10% lid zijn van de Rooms-katholieke kerk en nog 4% lid van de PKN. Als belangrijkste oorzaken van de teruggang van deze percentages kan men wijzen op de afnemende religiositeit binnen de allochtone Nederlanders, de immigratie van andersdenkenden en de individualisering. Deze individualisering kan men echter niet zonder meer als anti-religieus beschouwen want er is inmiddels een grote groep buitenkerkelijke christenen ontstaan. Verder moet worden opgemerkt dat tegenover een afname van de gevestigde kerken een toename staat van de andere kerkgenootschappen (totaal 7% in 2020).

In de grafiek is ook een ruwe schatting van de groei van de islam aangegeven: totaal 8% in 2020.  Volgens deze prognose zal omstreeks 2015 het aantal moslims het aantal leden van de PKN passeren. Natuurlijk zijn deze groepen niet zonder meer vergelijkbaar. Zo zullen de moslims gemiddeld veel jonger zijn  dan de vergrijzende leden van de PKN. Maar evenals de leden van de PKN zullen de moslims waarschijnlijk cultureel gezien een tamelijk hechte groep vormen.

 

2.3  De verandering van de gezinsmoraal en de seksuele moraal

Een van de belangrijkste veranderingen in de gezinsmoraal na de tweede wereldoorlog is de sterke toename van het  aantal echtscheidingen. Deze nam toe van 551 in 1900 tot  een piek van 37500 in 2001.  De volgende grafiek geeft het verloop van het aantal echtscheidingen per jaar per 1000 inwoners:

 

 

Het aantal echtscheidingen per jaar per duizend inwoners van 1900 tot 2007.  Bron: CBS

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Zoals in de grafiek is te zien is het aantal echtscheidingen per jaar momenteel min of meer gestabiliseerd, maar dat komt niet doordat er minder samenwonende paren uit elkaar gaan, maar doordat er steeds meer paren ongehuwd samenwonen, zodat het niet wordt geregistreerd als ze uit elkaar gaan. Doordat steeds meer samenwonende paren met kinderen uit elkaar gaan en velen daarna weer met anderen gaan samenwonen ontstaan er steeds meer “combi-gezinnen” die bestaan uit een “gescheiden” vader met zijn kinderen en een “gescheiden” moeder met haar kinderen.

De toename van het ongehuwd samenwonen is een andere belangrijke verandering in de hedendaagse gezinsmoraal.  Dit verschijnsel kwam tot omstreeks 1970 vrijwel niet voor, maar begon in de jaren ’80 snel toe te nemen.   Volgens het CBS steeg tussen 1992 en 1998  in de leeftijdsgroep van 16 tot 25 jaar het percentage ongehuwde paren onder de samenwonende paren van 30 naar 60%.  Hetzelfde beeld is te vinden in de toename van het aantal kinderen dat buiten het huwelijk wordt geboren. De volgende grafiek geeft het verloop van het percentage eerste kinderen dat buiten het huwelijk is geboren in Nederland.

 

 

Percentage eerste kinderen dat buiten het huwelijk is geboren van 1960 tot 2007. Bron: CBS: Bevolkingstrends 4e kwartaal 2004.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Zoals in deze grafiek is te zien passeerde het percentage buitenechtelijk geboren eerste kinderen in 2007 de 50%-grens. De toename van het aantal buitenechtelijke kinderen vindt in heel Europa plaats, maar in de noordelijke landen

Griekenland          4              Engeland               44

Italië                       15            Denemarken          46

Spanje                   28            Frankrijk                51

Duitsland               30            Noorwegen           54

Ierland                   33            Zweden                  56

Nederland             37            IJsland                   66

Oostenrijk             37

 

Percentage kinderen van niet-getrouwde moeders in Europa in 2006. Bron: Eurostat

veel sterker dan in de zuidelijke (zie nevenstaande tabel).  Het valt te verwachten dat in de toekomst de betekenis van het officieel geregistreerde huwelijk sterk zal verminderen. Als oorzaken hiervan kunnen worden genoemd de individualisering, de ontkerkelijking, het niet meer aandurven elkaar levenslang trouw te beloven en de verandering van de seksuele moraal. Deze oorzaken hangen natuurlijk nauw samen en overlappen elkaar gedeeltelijk.

  De wellicht belangrijkste verandering in de seksuele moraal is de toename van de vrije seks, dus seks vóór of buiten het huwelijk of de serieuze partnerrelatie. Een belangrijke oorzaak hiervan is de natuurlijk de invoering van de anti-conceptiepil, die in Nederland in 1964 op de markt kwam. Een andere oorzaak was het dalen van de leeftijd waarbij de jongeren in biologische zin geslachtsrijp worden, zo daalde de leeftijd waarop de eerste menstruatie plaats vindt tussen 1900 en de jaren ’80 van circa 15 naar circa 13 jaar (P.C.J.Ruigrok: Recente transities in huwelijk, gezin en levenscyclus, 2000). Er trad een sterke verseksualisering van de maatschappij op, vooral van de massamedia. Bij vrouwen daalde tussen 1900 en nu  de gemiddelde leeftijd bij de eerste geslachtsgemeenschap van 25 tot 18 jaar. Een meer recente oorzaak is ook de aidsbestrijding: het propageren van “veilig vrijen” (condoomgebruik) onder de jongeren bevordert als bijeffect de vrije seks.

 

2.4  Samenvatting en conclusies

In 2050 zal Nederland circa 4.8 miljoen allochtonen tellen, dat is circa 30% van de bevolking. Het is aannemelijk dat de eerste tientallen jaren de leidinggevende functies nog vooral in handen van autochtonen zullen blijven. Maar de allochtonen zullen gemiddeld veel jonger zijn dan de vergrijzende autochtone bevolking en dus een nogal luidruchtige groep vormen. Bovendien zullen zij in verschillende grote steden al vanaf 2015 de meerderheid vormen. De verwijten van discriminatie zullen dus voorlopig niet van de lucht zijn. Er zal ook veel vermenging optreden. Langzamerhand zullen de blanken uit het straatbeeld verdwijnen. Volgens een prognose  zullen de blanken over 200 jaar zijn verdwenen.  

Volgens de statistieken zal de ontkerkelijking doorgaan, terwijl de islam in sterkte zal toenemen. Het is aannemelijk dat de moslims van de tweede en derde generatie zullen “moderniseren”, maar dat dit proces door verdere immigratie zal worden vertraagd. Verder is het aannemelijk dat zij nog lang een zekere animositeit zullen voelen tegenover de autochtone, blanke bevolking. Het is zelfs denkbaar dat deze zal voortduren tot deze autochtone bevolking is verdwenen.

Op dit moment zijn vrije seks en ongehuwd samenwonen in brede kring aanvaard. Tegelijkertijd blijkt uit enquêtes dat, ook bij de jeugd, de idealen van levenslange verbondenheid en monogamie nog steeds sterk leven (zie bv. M.Elchardus en W.Smits: De levensloop van jongvolwassenen, 2005). Men kan zich afvragen in hoeverre vrije seks en een ongebonden levensstijl verenigbaar is met het verlangen naar trouw en zorg voor de kinderen, wellicht komen beide tendensen voort uit twee antagonistische oerkrachten in de psyche van de mens. De toekomst zal leren welke van deze twee de overhand zal krijgen. Dat zal voor een groot deel de toekomst van de westerse cultuur bepalen.

 

3. Een statistische en een leidinggevende wereldvisie

In onze tijd heeft het verzamelen van gegevens en de statistische verwerking daarvan een hoge vlucht genomen. Men vindt de resultaten hiervan in de dagbladen en ze worden met grote interesse gelezen. Dat is terecht, want achter veel van deze cijfers speelt zich een strijd af tussen culturen, volken, godsdiensten en levensbeschouwingen. Zo lezen sommigen de toenemende cijfers over echtscheiding en vrije seks met verontrusting, terwijl anderen ze lezen met een gevoel van geruststelling of zelfs voldoening, omdat ze deze zien als een teken van toenemende vrijheid en een rechtvaardiging van hun eigen levenswijze.

In de huidige Europese cultuur neemt men tegenover statistische gegevens  overwegend een passieve houding aan. Men ziet ze als een weerspiegeling van veranderingen die zich als het gevolg van maatschappelijke en andere krachten noodwendig afspelen.  Hierbij bestaat de neiging het gemiddelde op te vatten als norm. Regeringen gebruiken de voorspellingen om zo goed mogelijk in te spelen op “wat er op ons afkomt”.  Maar degenen die in het verleden de Europese cultuur hebben opgebouwd, men kan hierbij bijvoorbeeld denken aan de grote cultuurbouwers uit de tijd van de gotiek, bepaalden zèlf wat er op hen afkwam. Hun houding was niet statistisch en passief, maar structurerend en leidinggevend. Alleen op materieel gebied, met name in het streven om greep te krijgen op het energiegebruik en de CO2-uitstoot, is in EU-verband nog iets van een leidinggevende houding terug te vinden.

 

Bronnen

BP Statistical Review of World Energy June 2005.

CDA: Keuzes voor duurzaamheid, 2005

Centraal Bureau voor Statistiek (CBS).

Elsevier: Encyclopedia of Energy (online): Uranium and Thorium Resource Asessment

Eurostat. Dit is de statistische informatiedienst van de Europese Commissie

Goldman Sachs: Global Economics Paper no. 99 (2003)

Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC): rapport 2007

NEA/IAEA: Uranium 2003: Resources, Production and Demand (2004) (“The red book”)

Sociaal Cultureel Planbureau (SCP): Godsdienstige veranderingen in Nederland, 2006

VN: World Population Prospects, uitgaven van 2004 en van 2006

www.Hoesnel.nl  Dit is een zeer informatieve website